Controlesysteem bandenspanning
Controlesysteem bandenspanning
Wanneer de auto ermee is uitgerust, waarschuwt dit systeem voor verlies van spanning
in een of meerdere banden.
WAARSCHUWING
Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden.
Deze functie neemt niet de taak van de bestuurder over. De bestuurder moet altijd
opletten en blijft verantwoordelijk.
Controleer de bandenspanning, inclusief het reservewiel, één keer per maand.
De werking van de startvergrendeling
Elk wiel (behalve het reservewiel indien aanwezig) heeft een sensor in het ventiel
die tijdens het rijden periodiek de bandenspanning meet.
Het waarschuwingslampje 1 blijft branden om de bestuurder te waarschuwen dat de druk te laag is (lage bandenspanning,
lekke band, enz.).
Reset van de referentiewaarde voor bandenspanning
Deze gebeurt:
- wanneer de referentiespanning in de banden moet worden gewijzigd om aangepast te zijn aan de gebruiksomstandigheden (onbelast, belast, rijden op de autosnelweg...);
- na het omwisselen van een linker- of rechterwiel (opmerking: dit wordt niet aanbevolen);
- na het verwisselen van een wiel.
Deze moet altijd gebeuren na controle van de bandenspanning in de vier banden als
deze koud zijn.
De bandenspanning moet afgestemd zijn op het huidige gebruik van de auto (onbelast,
belast, rijden op de autosnelweg...).
Resetprocedure
Voorwaarden voor het starten van de reset:
- Ontsteking aan;
- Voertuig staat stil;
- bandenspanning is hoger dan 1,6 bar (raadpleeg de informatie over "bandenspanning" in hoofdstuk 4).
Raad
Als niet aan de voorwaarden voor het resetten van de bandenspanning wordt voldaan,
wordt het bericht "Ingestelde bandenspanning niet beschikbaar" weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Om te resetten:
- druk op knop 4 of 5 om de ritparameters te selecteren en blader vervolgens met de knop 2 naar de functie "Bandenspanning: INSTELLEN (ingedrukt houden)" op de display 3;
- houd een van de knoppen 2, 4 of 5 ongeveer drie seconden ingedrukt om het resetten te starten. Het bericht "Inleren bandsp. bezig" verschijnt gedurende ongeveer vijf seconden. Dan is de reset van de referentiewaarde voor de bandenspanning verwerkt.
De reïnitialisatie wordt uitgevoerd nadat enkele minuten is gereden.
Opmerking: de waarde van de bandenspanning mag niet lager zijn dan de aanbevolen spanning die
staat vermeld op de rand van het bestuurdersportier of, afhankelijk van het voertuig,
onderaan op het bestuurdersportier.
Display
Het symbool 3 verschijnt op het instrumentenpaneel bij eventuele afwijkingen in de bandenspanning
(lage bandenspanning, lekke band enz.).
« Bandenspanning aanpassen »
Het waarschuwingslampje verschijnt en blijft branden, samen met het bericht "Bandenspanning aanpassen". Dit betekent dat minstens een van de banden lek is.
Controleer en corrigeer indien nodig de bandenspanning van de vier koude wielen.
Het waarschuwingslampje dooft na enkele minuten rijden.
« Lekke band »
Het waarschuwingslampje verschijnt en blijft branden, samen met het bericht "Lekke band" en een geluidssignaal.
Deze boodschap wordt vergezeld door het lampje .
Deze geven aan dat minstens een van de banden lek is of veel te lage spanning heeft.
Vervang het of roep de hulp in van een erkende dealer als de band lek is. Pomp de
band op als de bandenspanning te laag is.
Raad
Een plots verlies van bandenspanning (klapband...) wordt mogelijk niet door het systeem
worden opgespoord.
WAARSCHUWING
Voor uw eigen veiligheid dwingt het waarschuwingslampje u onmiddellijk te stoppen zonder het verkeer in gevaar te brengen.
« Controleer bandensensor »
Het waarschuwingslampje knippert gedurende enkele seconden en blijft daarna branden, samen met het bericht
"Controleer bandensensor".
Deze boodschap wordt vergezeld door het lampje .
Die geven aan dat in minstens een van de wielen geen drukzender zit (bijvoorbeeld
het reservewiel). Is dit niet het geval, neem dan contact op met een merkdealer.
Corrigeren van de bandenspanning
De druk moet bij koud weer worden aangepast (raadpleeg het etiket op de rand van het bestuurdersportier of, afhankelijk van het
voertuig, onderaan op het bestuurdersportier).
Indien u de bandenspanning niet kunt controleren bij koude banden, verhoogt u de opgegeven waarden met 0,2 tot 0,3 bar (3 PSI).
Verlaag nooit de spanning van een warme band.
Vervangen van wielen/banden
Voor dit systeem zijn specifieke uitrustingen nodig (wielen, wieldoppen, enz.). Zie
de informatie over "Banden" in hoofdstuk 5.
Neem contact op met een erkende dealer om de banden te vervangen en om erachter te
komen welke accessoires bij het systeem horen. De juiste accessoires zijn verkrijgbaar
via erkende dealers: bij gebruik van andere accessoires functioneert het systeem mogelijk
niet juist.
Reservewiel
Het reservewiel, als uw auto daarmee is uitgerust, heeft geen wielsensor.
Spuitbussen voor bandenreparatie en pompset
Vanwege de specifieke eigenschappen van de ventielen, mag u alleen uitrustingen gebruiken
die door de merkdealer goedgekeurd zijn. Zie "Pompset voor de banden" in hoofdstuk
5.