Terug naar de lijst

BANDENSPANNING-CONTROLESYSTEEM

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5

Wanneer de auto ermee is uitgerust, waarschuwt dit systeem voor verlies van spanning in een of meerdere banden.

De werking van het systeem

Elk wiel (behalve het reservewiel indien aanwezig) heeft een sensor in het ventiel die tijdens het rijden periodiek de bandenspanning meet.

Het controlelampje  1 blijft branden om de bestuurder te waarschuwen dat de druk te laag is (lage bandenspanning, lekke band...).

Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden.

Deze functie neemt niet de taak van de bestuurder over. De bestuurder moet altijd opletten en blijft verantwoordelijk.

Controleer de bandenspanning, inclusief het reservewiel, één keer per maand.

Reset van de referentiewaarde voor bandenspanning

Deze gebeurt:

- wanneer de referentiespanning in de banden moet worden gewijzigd om aangepast te zijn aan de gebruiksomstandigheden (onbelast, belast, rijden op de autosnelweg, enz.);

- na het omwisselen van een linker of rechter wiel (opmerking: dit wordt niet aanbevolen);

- na het verwisselen van een wiel.

Deze moet altijd gebeuren na controle van de bandenspanning in de vier banden als deze koud zijn.

De bandenspanning moet afgestemd zijn op het huidige gebruik van de auto (onbelast, belast, rijden op de autosnelweg...).

Resetprocedure

Voorwaarden voor het starten van de reset:

- Ontsteking aan;

- Voertuig staat stil;

- Bandenspanning is hoger dan 1,6 bar (raadpleeg de informatie over “bandenspanning” in hoofdstuk 4).

Om te resetten:

- Druk kort op knop 4 of 5 om de gegevens van de reis te selecteren en gebruik knop 2 om naar de functie “Bandendruk SET [lang indr.]” op het display 3 te gaan.

- Houd een van de knoppen 24 of 5 ongeveer 3 seconden ingedrukt om het resetten te starten. Het bericht “Leerproces BD gestart” verschijnt gedurende ongeveer 5 seconden. Dan is de reset van de referentiewaarde voor de bandenspanning verwerkt.

Het resetten is afgerond na enkele minuten rijden.

Opmerking: de waarde van de bandenspanning mag niet lager zijn dan de aanbevolen spanning die staat vermeld op de rand van het bestuurdersportier of, afhankelijk van het voertuig, onderaan op het bestuurdersportier.

Als niet aan de voorwaarden voor het resetten van de bandenspanning wordt voldaan, wordt het bericht “Ingestelde bandenspanning niet beschikbaar” weergegeven op het instrumentenpaneel.

Aanduiding

Het display 3 op het instrumentenpaneel informeert u over eventuele afwijkingen (lage bandenspanning, lekke band enz.).

“Bandendruk aanpassen”

Het controlelampje blijft branden en de boodschap “Bandendruk aanpassen” verschijnt. Dit betekent dat minstens een van de banden lek is.

Controleer en corrigeer indien nodig de bandenspanning van de vier koude wielen. Het controlelampje dooft na enkele minuten rijden.

“Lekke band”

Het waarschuwingslampje licht op, het bericht “Lekke band” verschijnt op het instrumentenpaneel en er klinkt een geluidssignaal.

Deze boodschap wordt vergezeld door het lampje ®.

Deze geven aan dat minstens een van de banden lek is of veel te lage spanning heeft. Vervang het of roep de hulp in van een merkdealer als de band lek is. Pomp de band op als de bandenspanning te laag is.

Een plots verlies van bandenspanning (klapband ...) wordt mogelijk niet door het systeem worden opgespoord.

Voor uw eigen veiligheid dwingt het waarschuwingslampje ® u onmiddellijk te stoppen zonder het verkeer in gevaar te brengen.

“Controleer sens. bandendruk”

Het waarschuwingslampje knippert meerdere seconden en blijft dan branden en het bericht “Controleer sens. bandendruk” verschijnt.

Deze boodschap wordt vergezeld door het lampje ©.

Die geven aan dat in minstens een van de wielen geen drukzender zit (bijvoorbeeld het reservewiel). Is dit niet het geval, neem dan contact op met een merkdealer.

Corrigeren van de bandenspanning

De druk moet bij koud weer worden aangepast (raadpleeg het etiket op de rand van het bestuurdersportier of, afhankelijk van het voertuig, onderaan op het bestuurdersportier).

Indien u de bandenspanning niet bij koude banden kunt controleren, moet u de opgegeven waarden met 0,2 tot 0,3 bar (3 PSI) verhogen.

Verlaag nooit de spanning van een warme band.

Vervangen van wielen/banden

Voor dit systeem zijn specifieke uitrustingen nodig (wielen, wieldoppen, enz.). Zie de informatie over “Banden” in hoofdstuk 5.

Neem contact op met een merkdealer om de banden te vervangen en om erachter te komen welke accessoires bij het systeem horen. De juiste accessoires zijn verkrijgbaar via uw merkdealer: bij gebruik van andere accessoires functioneert het systeem mogelijk niet juist.

Reservewiel

Het reservewiel, als uw auto daarmee is uitgerust, heeft geen drukzender.

Spuitbussen voor bandenreparatie en pompset

Vanwege de specifieke eigenschappen van de ventielen, mag u alleen uitrustingen gebruiken die door de merkdealer goedgekeurd zijn. Zie “Pompset voor de banden” in hoofdstuk 5.

Alpine A110 - Tyres pressure drop puncture